dinsdag 7 november 2023

OXYMORON [Irralorifa 7]

 

Morosofie                                                                                         

                              Moron

                                                            Morias

                                                                                          Moros   

                                                                                                                Oxymoron

Dat de aarde plat is, kun je zelf zien; dat hoeft geen betoog. Dat Texel een overblijfsel is van het verzonken Atlantis dat is logisch, want het Nederlands is de moedertaal van alle talen, die in het Aards paradijs gesproken werd en dus ook op Atlantis en daardoor nog steeds op Texel (volgens Becanus).


Mensen die geloven in absurde theorieën en die niet gevoelig zijn voor tegenwerpingen noemt men morosofen. Gekke geleerden of geleerde gekken, genoemd naar moros, Griekse voor dwaasheid en sofie voor wijsheid.

In Amerika (VS) werd het woord moron gebruikt als scheldwoord voor iemand die zich lomp en bot gedraagt. Tot in de jaren zestig werden kinderen onderworpen aan een intelligentietest  waarmee het IQ werd vastgesteld. Op de schaal van Binet-Simon gaat het om mensen met een IQ tussen de 50 en 75 die geclassificeerd werden als debiel of in Amerikaans slang: moron.

Inmiddels is debiel ook een scheldwoord geworden en worden deze tests niet meer gebruikt.

Een morosoof is beslist geen debiel, maar zijn brein is op hol geslagen en het dendert in zijn dwaasheid vrolijk door tot in de volstrekte absurditeit. Een mooi voorbeeld in de Nederlandse schrijver en alchimist Harry Mulisch met zijn leer van de octaviteit, die de compositie van de wereld bepaalt..

 

Het woord moron vinden we ook terug in oxymoron. Dit is een uitdrukking die in strijd is met zichzelf: geleerde gek bijvoorbeeld.  Het ene deel sluit het andere uit. Je bent gek of je bent geleerd; je dient de wetenschap of je vertelt verzinsels en hoort thuis in Huize Thierry.

Nu zou de mensheid weinig plezier beleven als we geen dwazen waren. Overal op de wereld kent men wel een zottenfeest zoals het carnaval, maar de feestgangers weten goed (als ze weer nuchter zijn) dat het om een spel gaat. In de literatuur is de lof der zotheid een vorm van satire. Je spot met de waanwijze geleerden; de autoriteiten en de predikers, maar ook de met de gewone mens en zijn leefwijzen door juist hun dwaasheden te prijzen. Uilenspiegel hield de mensen een spiegel voor; Erasmus schreef in 1509 zijn Morias Encomium. Zonder de dwaasheid kan de wereld niet bestaan

 

O brwaling love! O loving hate!

O, any thing of nothing first create!

O heavy lightness! Serious vanity!

Mis-shapen chaos of well-seeming forms!

Feather of lead, bright smoke, cold-fire, sick health.

Still-waking sleep, that is not what it is!

This love feel I, that feel no love in this.

De domheid regeert [Irralorifa 6]

 De domheid regeert

 Aangezien de domheid regeert, moeten we haar loven. De lof der domheid wordt dan ook overal gepredikt. De televisie en de zogenaamde sociale media, zijn de kansels van deze predikers. De cultuur van de domheid hecht geen waarde aan intelligentie of kennisniveau. Gebrek aan interesse en aan feitenkennis, is juist iets om trots op te zijn. De wetenschap wordt gewantrouwd en krijgt de schuld van alle problemen. Niet de boeren die verantwoordelijk zijn voor de uitstoot van ammoniak, maar de wetgever die de lucht- en bodemkwaliteit probeert te verbeteren.



De lof der domheid wordt gepredikt door de dommeriken zelf. De onwetenden moeten worden geëmancipeerd en kennis van zaken wordt belachelijk gemaakt. Desinformatie, complot-denken en onbenul worden de norm. Als het niet zo erg was; dan kon je er nog mee lachen. Dat was ook de bedoeling van Erasmus met zijn Lof der Zotheid, waarin hij de dwaasheid hekelde. Hij wilde de domheid onschadelijk maken door haar te bespotten. Zijn tekst werd wereldwijd bewonderd. Maar in onze tijd wordt iemand die de domheid bespot, i.c. Sander Schimmelpenninck, door tv-makers van Vandaag Inside gecanceld. Hij is de enige niet. Het is geen taalspel meer; deze ironie van de ironie, maar een zeer verontrustend verschijnsel. Want de domheid wordt brutaal en kwaadaardig. Wetenschappers die de waarheid proberen te vertellen, worden belachelijk gemaakt met ‘alternatieve’ feiten, politici worden bedreigd met fakkels en de politie wordt aangevallen met stenen en vuurwerk.

Binnen Europa is er  - volgens Schimmelpenninck - geen land waar de domheid zo gecultiveerd wordt als in Nederland. De dominantie van de dommeriken kan doorslaan in de terreur van de domheid. Dat is niet iets om te lachen; maar om te vrezen en te bestrijden. [i]

 

Nu is het helaas zo dat de zotheid ook in de regering meeregeert. Er komt een minister vertellen dat hij elk jaar honderdduizend woningen gaat bouwen; terwijl provinciebesturen op last van de rechter geen vergunningen mogen afgeven voor woning- en wegenbouw, zolang de stikstofuitstoot van de landbouw; zeg maar ammoniakvervuiling, niet structureel vermindert. Maar maatregelen om de stikstofdepositie aan te pakken worden door de regering alsmaar uitgesteld uit angst voor de veeboeren, die met de BBB verkiezingswinst inderdaad de zittende macht een lesje leren. Er is helemaal geen stikstofprobleem toch?

Wie iets belooft (woningen bouwen, aardbevingsschade herstellen, opzettelijke fouten met toeslagen vergoeden, veebedrijven inkrimpen) wat niet waargemaakt wordt of kan worden, verliest zijn geloofwaardigheid en staat voor zot. Zeker, ja, nee, ha ha, ha, fijne dag nog.       

 

[i] Met dank aan de column van Sander Schimmelpenninck in De Volkskrant, 27 maart 2023

donderdag 2 november 2023

AUSTERLITZ - W.G. SEBALD

 

AUSTERLITZ 

Het verhaal van Austerlitz begint in 1967 in de Salle des pas perdus, de wachtkamer van het station in Antwerpen, waar de-ik ‘de schrijver’ in gesprek raakt met een raadselachtige vreemdeling, die Austerlitz heet en die, zo blijkt later in het verhaal, in 1939 vlak voor het uitbreken van de oorlog op vierenhalfjarige leeftijd in Praag met een Kindertransport door zijn Joodse moeder op de trein is gezet naar Londen om te ontkomen aan de Jodenvervolging. Hij komt terecht in de pastorie van een dorp in Wales bij een kinderloos en vreugdeloos  domineesechtpaar. Daar groeit hij op, eenzaam, beroofd van zijn herkomst, zijn taal en zijn naam. Als volwassene zwerft hij door Midden-Europa naar eigen zeggen wegens zijn interesse in bouwtechnische zaken, maar in wezen is hij op zoek naar zijn herkomst. Daarom speurt hij overal in de personenregistraties van talloze archieven en bibliotheken. Hij verhuist zelfs van Londen naar Parijs waar zijn vader Maximilian Aychenwald zou hebben gewoond en maakt daar talloze wandelingen in de illusie hem op straat te ontmoeten, tot hij in de archieven van de Bibliothèque National ontdekt dat Maximilian al in 1942 vanuit Drancy op transport is gezet en in nacht en nevel is verdwenen.

 

Na die eerste ontmoeting komt de schrijver, die eveneens door Europa zwerft als was hij een nazaat van de melancholische dichter Hölderlin die te voet duizenden kilometers door Midden Europa aflegde, komt de schrijver dus, Austerlitz ‘toevallig’ tegen op allerlei plekken, vooral stations, musea, kerkhoven, bibliotheken, archieven en vestingen (forten) die in de Tweede Wereldoorlog gebruikt werden als gevangenissen en concentratiekampen. Bij elke ontmoeting vervolgt Austerlitz zijn tragisch geschiedenis die zich zo stap voor stap onthult. In 329 bladzijden zonder hoofdstukindeling; dus in één blok tekst – maar regelmatig doorschoten met zwart-wit foto’s - is Austerlitz voortdurend aan het woord en kun je als lezer eigenlijk niet ophouden met lezen, zoals je niet zomaar kunt ophouden met het luisteren naar een hartverscheurend verhaal. Sebald hanteert de vorm van een raamvertelling, waarin de tweede ik-verteller, Austerlitz, tegen de eerste verteller zijn geschiedenis verhaalt, zo intens dat zij gaandeweg a.h.w. een symbiose vormen. Om toch duidelijk te maken wie wat vertelt, gebruikt de schrijver steeds tussenzinnetjes, zoals: ‘zei Austerlitz’, ‘vervolgde Austerlitz’ en ‘voegde Austerlitz toe’. Binnen deze constructie voert Austerlitz dan weer andere vertellers op, bijvoorbeeld Vera: “Maximilian vertelde wel eens, zo herinnerde Vera zich, zei Austerlitz, dat hij op een keer in het voorjaar van 1933 in Teplice…” p. 191].

 

Naast dit matroesjka of bricolage procedé staan er in het boek vele zwart-wit foto’s van o.a. stationsoverkappingen, glazen koepels, trappenhuizen, vestingen, desolate straten, etc. die passen bij de vertelde passage. Daarnaast voorziet Sebald de tekst met exacte jaartallen, al zal Austerlitz vaak zeggen dat hij zich niet meer herinnert hoe of wanneer een bepaalde gebeurtenis zich afspeelde, alsof zijn geheugen in duistere tijden tast. Het boek begint niet voor niets in het Nocturama van de Zoo in Antwerpen, waar de schrijver tracht nachtdieren te ontwaren in de donkere ruimte. De historische achtergrond van het verhaal van Austerlitz gaat in de kern over de verschrikkingen van de Holocaust en de zoektocht van de overlevenden naar de schimmen van hun verleden.

 

Al deze elementen geven het boek een hoge authenticiteitswaarde. We lezen de historische waarheid over het leven van Austerlitz. Zijn foto staat zelfs op het omslag van het boek. We zien een jongen van vijf verkleed als page staande in een ruig grasveld. Hij kijkt ons aan. Het is Austerlitz, denken we. Op bladzijde 208 zien we deze foto weer. In dit gedeelte van het verhaal heeft Austerlitz eindelijk de woning in Praag teruggevonden, waar hij is opgegroeid. In het appartementengebouw woont nog altijd Vera, de buurvrouw en zijn kindermeisje. Zij bladert door de bewaard gebleven foto albums. In de tekst van het boek staat het volgende: “Ja, en dit hier, op de andere foto, zei Vĕra, na een poosje, dat ben jij, Jacquot, in februari 1939, ongeveer een half jaar voor je vertrek uit Praag. Je mocht met Agáta mee naar een gemaskerd bal (…) en speciaal voor die gelegenheid werd dit sneeuwwitte kostuum voor jou gemaakt, Jacquot Austerlitz, paz̆e ruͦz̆ové královny, staat er op de achterkant geschreven in het handschrift van je grootvader, die net op bezoek was.” De foto lag voor me, zei Austerlitz, maar ik durfde hem niet aan te raken.[i]

 

Maar is dit wel een authentieke foto van Austerlitz? Is dit de jonge page uit Praag anno 1939? Nee. Het is de afbeelding van een heel ander kind. We zien een jongen die in de jaren dertig deelneemt aan het een festival in Engeland. Hij staat op een ansichtkaart die Sebald voor dertig pence had gekocht in een winkeltje in Salford, bij Manchester. Het is Austerliz niet, want Austerlitz bestaat niet.

 

Winfried Georg Sebald, die op 18 mei 1944 geboren werd in Wertach in de Beierse Alpen, was geen Joods vluchtelingenkind. De oorlog was vlak voor zijn eerste verjaardag geëindigd. Hij woonde bij zijn grootvader die hem opvoedde en met wie hij lange wandelingen maakte. Vader Georg, een nazi, was kapitein bij de Wehrmacht, had meegevochten bij de inval van de Duitsers in Polen, werd krijgsgevangen gemaakt in 1944 in de Elzas en kwam pas in 1947 naar huis. Over de oorlog heeft hij nooit een woord gesproken. Sebald jr. vond dat er een vreemde angstaanjagende man in hun huis woonde. In 1948 verhuisde het gezin naar Sonthofen waar Sebald naar de lagere en middelbare school ging. In 1963 slaagde hij voor de Oberrealschule. Daarna ging hij letteren studeren in Freiburg (Duitsland) en Fribourg (Zwitserland) en op zijn tweeëntwintigste jaar vertrok hij naar Engeland om verder te studeren aan de universiteit van Manchester. Daar ging hij in de kost bij een oud en vreugdeloos dominees-echtpaar (!). In 1970 werd hij lector Germanistiek aan de universiteit van East Anglia in Norwich. Dat hij in 1967 trouwde en een dochter had, komt niet in zijn werk voor. De ik in zijn verhalen is altijd alleen tijdens diens lange omzwervingen, behalve bij die over decennia gespreide ‘toevallige’ ontmoetingen met Austerlitz.

 

Waarom heeft Sebald Austerlitz verzonnen?

In fictie is het gewoon dat de verzonnen hoofdpersoon vaak trekken en ervaringen heeft die we in de biografie van de schrijver kunnen terugvinden of die slaan op min of meer herkenbare mensen. Maar Sebald was geen Joods kind en niet op kindertransport gezet. Hij had een respectabele baan als lector aan de universiteit van Norwich. Zijn jeugdjaren in Wertach met een eerst afwezige en later zwijgende vader en op de school in Sonthofen met een driftige en afstandelijke meester, maakte van hem een eenzaam kind. Later in Engeland was hij ook altijd alleen, althans in zijn verhalen. Hij ging zich steeds meer identificeren met landverhuizers en de gedeporteerde kinderen die beroofd waren van hun verleden. Sebald die zich al aan de universiteit in Freiburg Max liet noemen, omdat hij een hekel had aan zijn Germaanse voornamen, wilde de geschiedenis van de ‘Joodse kinderen’ in beeld brengen, nadat hij een televisiedocumentaire had gezien over Susi Bechhöfer, die in 1939 met haar tweelingzus Lotte met een kindertransport naar Groot-Brittannië werd gestuurd en daar een boek over schreef, dat Sebald vervolgens gebruikte bij de modellering van het personage Austerlitz. Sebald was niet alleen op zoek naar die verhalen, maar zocht ook naar de juiste vorm om de diversiteit aan informatie samen te brengen. Op dat idee kwam hij door zijn contact met zijn toenmalige buurman in Manchester die Peter Jonas heette. Diens Joodse vader uit Hamburg was met zijn gezin, dus ook met Jonas als kind, in 1933 gevlucht naar Engeland. In de lange gesprekken die Sebald zo rond 1965 met Jonas voerde, ontdekte Sebald dat deze gespreksvorm de vertelconstructie moest worden van zijn boek en dat de waarheid over de geschiedenis alleen gevat kan worden in relatie tot echt bestaande mensen; dus niet het abstracte ‘de Joden en hun lot’ want de meeste Duitsers kende helemaal geen Joden persoonlijk; helaas wel de antisemitische mythes en de nationaalsocialistische leugens over ‘het Jodendom’ van de propaganda. De oplossing was een op waarheid berustende verhaal geconcentreerd in één fictief persoon die de luisteraar/lezer direct in zijn ziel en bevattingsvermogen treft. Vandaar de vele overwegingen van Austerlitz dat hoe meer hij te weten komt over zijn verleden en ook over de geschiedenis van de gebouwen, zoals de vesting van het getto in Theresienstadt, hoe minder hij eigenlijk begrijpt wat de mens de mens aandoet. Het is niet voor niets dat de anonieme ik-verteller hem af en toe vergelijkt met Wittgenstein die in zijn filosofisch werk - de beroemde Tractatus - schrijft dat de wereld bestaat uit feiten (een station of een stadion wordt een deportatiecentrum, een vesting een concentratiekamp), maar ook dat wanneer we alle feiten kennen, het raadsel van de onbegrijpelijkheid van ons bestaan nog niet is opgelost. Wat er eigenlijk gebeurd is en waarom ligt in het onzegbare. Dat is wat Austerlitz voortdurend herhaalt om dan in diep gepeins langdurig te zwijgen. Ook zegt hij vaak dat de doden a.h.w. nog leven boven hun graven en dat hij hun stemmen kan horen, alsof hij in een illusionaire werkelijkheid verkeert, die hem doet duizelen. Het doet denken aan de titel van Sebalds eerste bundel: Schwindel, Gefühle, dat aanvankelijk vertaald werd met Melancholische dwaalwegen  en later met Duizelingen. De naam Austerlitz voor zijn hoofdpersoon heeft Sebald gebruikt, omdat die verbonden is met de Tsjechische stad bekend van de Napoleontische veldslag in 1804 en die van het station in Parijs waar de Jodentransporten plaatsvonden. In Austerlitz verenigen zich alle verloren mensen en hun verdwenen stappen. Hij is het pars pro toto van hen die door de oorlog ontheemd zijn. Via de vorm van de roman, de vertelvorm bij uitstek en zijn fictieve hoofdfiguur weet Sebald de historische waarheid, die immers subjectief beleefd wordt, bij de lezer te brengen.     

 

In zijn dissertatie in 1973 over Alfred Döblin’s boek Berlin Alexanderplatz stelt Sebald dat Döblin met dit boek wilde waarschuwen voor het geweld dat in de jaren dertig manifest werd in de straten van Berlijn. Maar het vreemde was dat lezers juist werden gefascineerd door dat geweld. Daarom ging Sebald in de aanval op de studie Germanistiek, die toentertijd uitging van de autonomie van de kunst. Kunst moest beoordeeld worden op zijn expressieve kracht, los van de maatschappij of de (burgerlijke) moraal. Maar voor Sebald is esthetiek alleen geen maatstaf voor het belang van een literair werk, maar moet zij samengaan met een ethische houding die geworteld is in het leven van de schrijver en van de politieke en sociale werkelijkheid. In zijn laatste lezing in Stuttgart behandelde Sebald de vraag waar literatuur goed voor is. Het is voor hem ‘een poging tot restitutie, tot herstel van al het (oorlogs-)leed en het onrecht de mensen en de natuur aangedaan, wat eigenlijk niet kan, maar we kunnen het oproepen en bewaren; het verleden in het heden brengen’.

 

Vanaf het midden van de jaren negentig, maar pas echt na zijn dood werd er steeds vaker aan Sebalds werk gerefereerd. Dat leidde tot aanbevelingen voor de Nobelprijs. Susan Sontag schreef: “Bestaat er nog zoiets als een literaire grootheid? Hoe zou een nobele literaire onderneming er eigenlijk uitzien? Eén van de weinige antwoorden daarop is het werk van W.G. Sebald.” Maar het leidde ook tot een heftige literaire discussie, aanvankelijk vooral in Engeland en de V.S. Toen ik zo’n twintig jaar geleden een boek vond van Sebald met de titel Melancholische dwaalwegen met op de omslag de cipressen van Signac, kocht ik het meteen én omdat er een verhaal instond over Kafka én omdat het afgeprijsd was van vierendertig gulden vijftig naar twee euro.[ii]  Ik had eerder nooit iets van of over Sebald gelezen. Wat mij trof was het laatste verhaal: Il Ritorno in Patria. In 1987 zwierf Sebald in Italië rond en op de terugweg naar Engeland besloot hij enige maanden door te brengen in zijn geboortestreek. Over de wijze waarop Sebald de geschiedenis van deze streek beschreef, waren de dorpsgenoten van Sebald niet te spreken. Toen Caroline Angier voor haar biografie op onderzoek naar Wertach trok, wilden familielieden en bekenden van Sebald niet met haar praten. Ook Susi Bechhöfer schrok toen zij erachter kwam dat Sebald delen van haar boek Rosa’s Child had verwerkt in Austerlitz. Zij publiceerde een aanklacht in The Sunday Times over deze vorm van identiteitsdiefstal.[iii] En ook Peter Jonas was heel boos, omdat Sebald “hem en zijn geliefden had gebruikt voor zijn narcistische verhaal.”[iv]  Sinds 2005 ontstond er steeds meer discussie over zijn werk, mede vanwege zijn kritiek op het onvermogen of de onwil van de Duitse schrijvers om over de verwoesting van de vuurstormen veroorzakende bombardementen te schrijven, alsof ze niet wilden weten waarom hen dit was overkomen.[v] Ondertussen nam het aantal lezers toe.

 

Helaas heeft Sebald deze opgang en ophef over de receptie van zijn werk maar deels meegemaakt, want toen hij op 14 december 2001zijn dochter naar school in Norfolk bracht, raakte hij onwel en botste frontaal op een truck. Zijn dochter raakte licht gewond, maar Sebald was dood. Zijn boek Austerlitz was pas dat jaar in november van de persen gekomen.

 

Leyeloren 100

Joannes Maas @ oktober 2023

 



[i] Austerlitz heeft op zijn zoektochten de straat in Praag teruggevonden waar hij heeft gewoond voordat hij in 1939 op het kindertransport is gezet. Hij treft daar in het appartementengebouw Vĕra aan die destijds de buurvrouw was van zijn moeder, Agáta Austerlitzová, én het kindermeisje van Austerlitz. Vĕra vertelt o.a. aan de hand van foto-albums over Austerlitz jeugdjaren. Hij kan zich die periode totaal niet herinneren.

[ii] Dit boek is later hertaald en als Duizelingen uitgegeven door de Bezige Bij in 2019.

[iii] Stripped of My Tragic Past by a Bestselling Author. Sebald, as this article demonstrates, used Bechhöfer's biography without her permission for nearly every important moment in his protagonist's life. This comparative approach to both texts seeks to locate Susi Bechhöfer's experience between Kindertransport history and Kindertransport fiction, and W. G. Sebald's novel between artful allusion and stolen story. Bron: Martin Mondlinger in Kindertransport to Brittain, 1938/1939. Zie: brill.com

[iv] Carole Angier. Speak, Silence. In search of WG Sebald. Bloomsbury, 2021. Deze biografie is (nog) niet vertaald.

[v] W.G. Sebald. De natuurlijke historie van de verwoesting. De Bezige Bij. Amsterdam, 2004.

woensdag 14 juni 2023

IRRALORIFA [1 =Inleiding]

 

IRRALORIFA

DE LOF DER ZOTHEID

WAT IS IRRALORIFA

Wittgenstein schreef een boek vol stellingen om te tonen wat de wereld is. En als we weten wat de wereld is en al haar feiten, dan blijft er nog één vraag over.

Waarom de wereld is. En ik en jij en waarom wij leven.

Op die vraag heeft hij geen antwoord. Waarover je niet kunt spreken, kun je maar beter zwijgen, zegt Wittgenstein. Maar dat doen we niet, want we kunnen het niet.

Wij dwazen blijven maar vragen en jachten en jagen.

Irralorifa looft de zotheid.

 

Die nimmer zot wil zien, moet deur en vensters sluiten,

Koom’ nimmer uit zyn huis, en hou’ er andren buiten;

Maar opdat hem zyn wensch onfeilbaar moog’ gelukken

Sla hy de spiegels door zyn gansche huis aan stukken.

[Pieter Boddaert  1694-1760]

 

Als je nooit een zot wilt zien, moet je ramen en deuren sluiten

En ga nooit meer je huis uit en hou er anderen buiten

Maar als je wilt dat je wens onfeilbaar moet lukken

Sla dan je spiegels in je hele huis aan stukken

[Naar Pieter Boddaert (1694-1760]


De blogs onder de categorie Irralorifa loven de domheid omdat dwaasheid de wereld regeert. Ze gaan niet zozeer over complotdenkers, astrologen, piskijkers, idioten, warhoofden, waanzinnige presidenten, psychopaten, maar wel over morosofen. [i] Morosofen zijn obsessieve aanhangers van zelfbedachte, vaak zeer doorvlochten en slim of sluw uitgewerkte, maar absurde theorieën. Zo beweerde de 17de eeuwse uit Gorp (bij  Hilvarenbeek) afkomstige geleerde Johannes Goropius Becanus dat het Brabants [i.c.Diets] de eerste taal op de wereld was die dus werd gesproken door Adam en Eva en door God en de slang en dat Jafet, de zoon van Noach, zijn taal naar Antwerpen heeft gebracht.  

Ook complotdenkers hebben bizarre ideeën; zoals het verhaal dat je bij een covid vaccinatie een microchip krijgt ingespoten zodat je voortaan door een geheim elitair genootschap onder controle staat en dat je van binnen een reptiel bent gehuld in een mensengedaante. Zeker, er zijn ook echte complotten en nepwetenschappers en bloggers. Denk maar aan Donald Trump en de ideeën van de geniale denker, Thierry, alias de uil van Minerva.

Over zulke kwaadwillige onzin gaat Irralorifa niet. Wel over geniale gekte, over rebelse personages in boek en beeld, over het  absurde in literatuur, kunst en film, over rare woorden en tegendraadse denkers en natuurkundigen en morsofen. Verteld op speelse en ludieke wijze, waarmee we ook naar de werkelijkheid kunnen kijken, want die is vaak nog absurder dan de platte aarde van de morosofie.[ii]

[i] Moros of moron betekent zoveel als bot, dom. Op de schaal van Binet ging dit over mensen met een IQ van 51-70. In de eerste helft van de 20e eeuw werd ook de classificatie debiel gebruikt (tussen idioot en imbeciel in). Later werden dit scheldwoorden. Nu heet het  verstandelijk gehandicapt. De meeste morosofen zijn dat niet; ze zijn wel ‘wijs’ maar dan in waandenkbeelden; tegenwoordig is de term nerds in zwang, hoewel dat toch vooral slaat op onaangepast gedrag en autisme.

[ii] Over Morosofie schreef Matthijs van Boxsel: De encyclopedie van de domheid en De topografie van de domheid. Uitgegeven bij Querido

Eerdere blogs in de categorie IRRRALORIFA zijn:

De Darwin Award wedstrijden [2]

Leve de dwazen [3]

Waarom zijn de mensen zo dom [4]

Ironie [5]

De domheid regeert [6]



dinsdag 13 december 2022

NIN - een boek van Caro Sicking

 

“Ik ben de dochter van mijn moeder, een hysterica tegen wil en dank,” noteert de verteller van een klein formaat boek dat in spiegelschrift NIN heet. Geschreven door Caro Sicking. Maar waarom die vreemde letters op het omslag? Omdat er twee – getwernde letters (van de V en de N) van hun  voornamen in de titel staan, waarmee meteen het hoofdthema van deze novelle is aangegeven: de dochter-moeder relatie; de problematische relatie tussen Nin en Viv. De moeder die voluit Vivienne heet en in Tarifa is gaan wonen, heeft na het horen van een fatale diagnose zelfmoord gepleegd en de dochter gaat op zoek naar wat hen met elkaar verbond. Dat is o.a. een minnaar, Andy, met wie ze [eerst Viv, dan Nin] een relatie hebben. Het boek is bijzonder door de omvang – 10 bij 15 bij 1 centimeter, de korte zinnen, de tekeningen en de vertelstijl. Dramatische gebeurtenissen worden verteld in weinig, maar indringende  woorden. Geen dikke pil, maar een flonkersteen.  

zondag 16 oktober 2022

IRONIE [Irralorifa 5]

    Ironie    

Dit wordt een echt interessant artikel, dus hou je stoel vast. Je moet dit niet letterlijk nemen, want je wordt in de maling genomen. Om een misverstand te voorkomen, even knipogen  :-) maar.

 

Ironie in teksten schijnt soms moeilijk begrepen te worden, zelfs door studenten in ‘creative writing; beweren hun docenten. Daarom stelden sommige schrijvers, onder wie Raymond Queneau en Willem Frederik Hermans voor om een ironieteken aan een ironische passage toe te voegen. We missen in teksten immers intonatie en lichaamstaal. Maar in hun boeken vind je dit teken niet terug. Het initiatief kent weinig navolging.

Ironie maakt gebruik van stijlmiddelen als overdrijving, cynisme, sarcasme, understatement, omkering en niet passend woordgebruik, zoals in: “De Paus schreef laatst een briefje, dat noemde hij encycliek.”

    en Komrij      Bij zijn column van 26 mei 2011 schreef Gerrit Komrij een naschrift met deze tekst: "Voor veel internetlezers lijkt een cursus ironie inmiddels een dringende vereiste. Wie leert de nieuwkomers onder de lezers [van F.C. de Wolk alias internet] nog lezen?"  De columns van de meester van de ironie, Komrij dus, zijn postuum gebundeld in Twee punt nulIronie in het kwadraat.

     en het drama

    Ook ontstaat ironie door confronterende gebeurtenissen. In de roman Herinneringen van een engelbewaarder van Willem Frederik Hermans brengt de hoofdpersoon, de rechter Alberegt [al berecht!] zijn joodse vriendin naar een schip in Scheveningen, zodat zij kan ontsnappen aan de dreigende Jodenvervolging. Op de terugweg via een binnenweg, rijdt de rechter een kind dood en gooit het lijkje in de struiken. Later blijkt dit meisje joods te zijn.

     en de tijd

In Het tumult van de tijd schreef Julian Barnes het volgende.

            Het is het beste om het leven met een opgewekt gemoed te beginnen. (…) En daarna.     als men de dingen en de mensen beter gaat begrijpen, een gevoel voor ironie te ontwikkelen, om je te wapenen tegen het tumult van de tijd. (…) Maar we leven niet in een ideale wereld. Wanneer de ironie ontaardt in sarcasme dan wordt dat de taal van de sloper en de saboteur.

    en de macht

            Als de macht iets haat dan zijn het wel de toneelschrijvers. Van alle kunst haten de dictators het theater het meest. Shakespeare liet in zijn koningsdrama’s zijn helden in de strijd tegen rivalen ten onder gaan. Maar hij heeft één ding van de macht onderschat – niet strijd – maar ironie treft hen harder. De macht sluit ze dan ook op: de spotters, de toneelschrijvers, de kritische journalisten. Het is vooral de bureaucratie, het systeem van de macht, die onverschillig is voor het lot van zijn slachtoffers. De bureaucratie is van rubber, van dossiers; ze is de kleilaag die alles smoort door regels en procedures. Het was Kafka die dat begreep: in Het Proces wordt de hoofdpersoon zolang beschuldigd en psychisch gemarteld dat hij tenslotte de misdaad bekent die hij niet begaan heeft.

    en Shakespeare

               Dit alles moe smeek ik de dood om rust:
               Ik zie verdienste schooiend langs de straat,
               En onbenul met feesttooi toegerust,
               En blind vertrouwen schandelijk geschaad,
               En non-valeurs met goud gedecoreerd,
               En maagdeneer tot hoerigheid verlaagd,
               En vervolmaaktheid smadelijk onteerd,
               En kracht waar kreupel wanbeleid aan knaagt,
               En kunst gemuilkorfd door een machtsorgaan,
               En waanwijsheid die hoge kunde slecht,
               En waarheid als onnozel afgedaan,
               En goedheid door Baas Euveldaad geknecht.
                           Dit alles moe verliet ik het subiet,
                           Als ik in 't graf mijn lief niet achterliet.

                                       Shakespeare Sonnet 66    vertaling: Erik Honders 2009

maandag 10 oktober 2022


 

                                                            PASSAGE NAAR ROME

 

Ik wil de lezer graag attent maken op de verschijning van een boeiend historisch werk van Frans Godfroy over de bekeringsreis van koningin Christina van Zweden onder de titel Passage naar Rome. In 1654 deed koningin Christina afstand van de Zweedse kroon terwijl ze een door de Jezuïeten beraamde bekeringsreis voorbereidde die zou worden voltooid bij de paus in Rome. De bekering was nog geheim maar de reis baarde veel opzien. Nu kun je ’s middags in Stockholm het vliegtuig nemen naar Rome en dan sta je nog voor het avondeten in de Sint Pieter, maar Christina deed er anderhalf jaar over. Aan die reis zaten heel wat voorbereidingen vast, niet in het minst omdat kort na de Vrede van Westfalen (hier beter bekend als de vrede van Münster) allerlei gebieden onder elkaar vijandig Luthers of Spaans gezag stonden, zodat Christina pas op 25 augustus 1654 veilig op Spaanse bodem aankwam bij het oversteken van de Mark. Op die dag had ze het middagmaal gebruikt in kasteel Bruheeze, de ‘Oude Hof van de abdij van Thorn’ en wel op Loveren in de huidige gemeente Baarle-Hertog.

Het bijzondere van dit boek waarvoor een diepgaand historisch bronnenonderzoek is gedaan, is dat Frans Godfroy vrijwel de gehele route zelf heeft nagereden, zij het in een kampeerkoets en zonder gevolg van zo’n tweehonderd begeleiders en beveiligers.

De Via Christina is zeer gedetailleerd te vinden op internet, net zoals het Marikenpad en het Hugo de Grootpad, die eerder al door hem zijn gedocumenteerd. [Zie routeyou.com]

Het boek van Godfroy is zo rijk aan historische details, dat het je af en toe duizelt van de namen en de politieke, godsdienstige en adellijke verwikkelingen. De veelal uitgewerkte voetnoten, het bronnenmateriaal en de registers beslaan 83 bladzijden: 1/5 van het totale boek.

Kortom: een grondig historisch werk over een opzienbarende bekeringsreis én een reisroute.